Ik heb voor dit boek gekozen omdat ik rondom mij steeds vaker mensen zie en hoor die het allemaal niet meer zo goed weten. Ze doen hard hun best maar het blijkt nooit genoeg te zijn. Er blijkt altijd wel iemand beter te zijn of het moest eigenlijk op een andere manier. Ze voelen zich schuldig want ze slagen er niet in om alles te combineren, ze hebben alles (een fijne job, kinderen, toffe hobbies, een vriendenkring,…. You name it) zijn toch ongelukkig en voelen zich daar schuldig om.
Ze weten eigenlijk niet meer wat ze graag doen of graag willen want ze hebben alles al dus… wat zeur je dan…
Dit boek was voor mij een soort van ‘aha’-leeservaring waarin een aanvoelen op onderbouwde wijze vertaald werd naar een duidelijke verklaring en waarmee we op een andere manier naar die ‘zelfrealisatie’ en ‘maakbaarheid’ kunnen kijken en kunnen leren mee omgaan. Ik kreeg inzicht in de opbouw van identiteit en in de samenhang van die opbouw met de wereld rondom ons en de wisselwerking. Lees het dus vooral zelf.
De auteur: Paul Verhaeghe is psycholoog en psycho-analyticus en pleit in zijn vele boeken voor een andere visie op de opbouw van identiteit en een andere manier van kijken naar (of omgaan met) identiteit. Hierbij schuwt hij de het breder kader niet en bekijkt de zaken in hun historische, economische en politieke context.
In het boek ‘Identiteit’ gaat hij dieper in op hoe onze identiteit wordt opgebouwd en evolueert want identiteit is een constructie en geen onveranderlijk “feit’ of vaststaand iets. Tegelijk legt hij de link met de maatschappij waarin we leven en de impact die deze heeft op onze identiteit. Wil je meer over hem en zijn werk te weten komen, klik dan op http://paulverhaeghe.psychoanalysis.be/.
Een zeer goede samenvatting van Identiteit vond ik Bij de Wereld morgen ( http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2012/08/31/identiteit-een-maatschappijkritiek-van-psychoanalyticus-paul-verhaeghe)
En die neem ik hieronder integraal over. Veel leesplezier.
Identiteit. Een maatschappijkritiek van psychoanalyticus Paul Verhaeghe
Het nieuwste boek van Verhaeghe is een oproep aan een breed publiek. Het is helder, ontspannen en toegankelijk geschreven maar de inhoud staat op scherp. Identiteit is een confronterend verzoek om eens rustig maar dan wel zonder taboes bij jezelf, jouw levensstijl en die van jouw omgeving stil te staan.
Robrecht Vanderbeeken vrijdag 31 augustus 2012
Er zit iets grondig fout. Dat valt nog moeilijk te ontkennen. Daar hebben we allemaal mee af te rekenen, ieder op zich en ook allemaal samen.
Het neoliberale onbehagen: onze westerse verzorgingsstaat is de laatste dertig jaar zo dronken geraakt van het marktdenken – competitie, egoïsme, profijt – dat het maatschappelijk weefsel aan flarden werd gescheurd. Resultaat: we hadden het zelden zo goed en toch liggen we uitermate overhoop met de wereld en onszelf. Dat komt omdat we niet meer weten wie we zijn. Onder het gebod van de Struggle for life en het materiële succes, zijn we beland in een neerwaartse spiraal van destructieve prestatiedruk, angst en stress, verlies aan zelfbesef, machteloosheid en depressief genot op afbetaling. Daardoor zijn we sociaal ontwricht geraakt. Waarden als solidariteit, gemeenschapszin, empathie en duurzame vriendschap werden geofferd. Dat is uiteraard nefast want ondanks alle wilde verhalen over genen en individuele maakbaarheid, die elkaar overigens systematisch tegenspreken, is de mens in wezen een sociaal dier.
Dit is meteen ook hét cruciale uitgangspunt van Verhaeghe: wie we zijn, wordt bepaald door onze omgeving. Bovendien zijn we in staat om onze omgeving op maat te maken van wie we willen zijn, bij voorkeur op mensenmaat dus. Met dat laatste loopt het helaas flink mis: door de ontwrichting van onze samenleving zijn we onze identiteit kwijtgeraakt en nu voelen we ons verweesd, verward en leeg. Dat stelt Verhaeghe niet alleen vast in zijn praktijk, maar overal om ons heen. De maatschappij maakt de mensen ziek, en omgekeerd. De neoliberale zelfzucht zwengelt de grote kloof tussen arm en rijk nog meer aan. Hoe groter de ongelijkheid hoe meer mentale stoornissen, sociale ellende, criminaliteit, drugs- en medicatiegebruik. Niet alleen bij de kansarmen, maar in alle lagen van de bevolking.
Verhaeghe schreef dit boek – in navolging van zijn Het einde van de psychotherapie (2009), dat zich meer op geïnteresseerden in zijn vakgebied richt – als een alarmerende oproep en hij legt daarbij onmiskenbaar de vinger op de wonde van onze tijd. Als psychoanalyticus stelt hij vast dat er veel en ook een heel nieuw slag patiënten in zijn praktijk opduiken: de zogenaamde borderliners. Mensen met allerhande lichamelijke klachten omdat ze geen stabiele identiteit hebben. Ze zijn versnipperd, leeg, zonder levensverhaal. Dat is niet alleen een louter persoonlijke aangelegenheid maar meteen ook een symptoom van onze tijd. Tevens blijkt dat onze gezondheidszorg met deze patiënten helemaal niet omkan. Ze werkt het zelfs allemaal mee in de hand door een ontspoorde diagnosetendens waarbij men altijd maar nieuwe ‘stoornissen’ probeert te benoemen om die nadien te kunnen behandelen met overmedicatie en veredelde hondendressuur. Ook de gezondheidszorg is dus doordrongen van commerciële druk en een marktgericht denken. Idem voor het onderwijs trouwens, ook daarover brengt Verhaeghe een aangrijpende getuigenis.
Wat de malaise in het onderwijs en de gezondheidszorg betreft, twee domeinen die Verhaeghe van nabij kent, lezen we in Identiteit een beklijvende, historisch-culturele duiding. Die baseert zich op een sterk onderbouwde analyse die de ethicus en historicus Gie van den Berghe al maakte in zijn boek De mens voorbij (2008) – gratis op zijn site te downloaden – en waar de publieke belangstelling vreemd genoeg aan voorbijging. Door de instrumentele rede en de allesoverheersende ‘meten is weten’-mentaliteit liep het vooruitgangsgeloof zich te pletter op de excessen van het sociaaldarwinisme. De uitroeiingprogramma’s uit de eerste helft van de twintigste eeuw waren helaas geen plotse ontsporing maar een catastrofale uitloper van een blind geloof in wat toen moderne wetenschap heette, gecombineerd met de ideologie van vooruitgang en maakbaarheid, het veelbelovende geesteskind van de Verlichting.
Wat we vandaag meemaken, volgt helaas eenzelfde patroon: in onze postmoderne tijd is de maakbaarheid van de maatschappij, via de bevrijdingsideologie van mei ’68, gekanteld in de maakbaarheid van het individu. Economisch succes geldt hier helaas als hét criterium. ‘Onszelf ontdekken’ transformeerde naar ‘onszelf maken’ en dat gleed uit in ‘het’ maken. Daardoor zijn we zodanig met onszelf bezig dat we de drastische maatschappelijke ontwikkelingen zelfs niet opmerken. De liefde en het gemeenschapsgevoel zijn in vrije val en individuen gedragen zich overal als gehaaide concurrenten.
Verhaeghe gebruikt hiervoor de metafoor van de ‘Enron-maatschappij’ naar analogie met het gelijknamige bedrijf met zijn ‘Rank and Yank’-systeem: rangschikken en buitengooien. Zij die succes hebben, geraken aan de top. De rest vliegt eruit. Het resultaat is een uitermate stressvol, frauduleus, inefficiënt en barbaars systeem. Deze metafoor is helaas van toepassing op alle dimensies van onze maatschappij. Het huidige neoliberalisme is daarbij een hedendaagse mutatie van het sociaaldarwinisme waarin we niet de ‘natuur’ maar de ‘markt’ haar gang laten gaan opdat het beste zal komen bovendrijven: zij die het hardst aan zichzelf denken, zijn de fitste, de ‘winners’.
Zij die achterblijven, de ‘losers’, daarvan wordt gedacht dat die het allemaal aan zich zelf te danken hebben omdat ze simpelweg hun verantwoordelijkheid niet namen. Zij vormen een last voor de maatschappij en eigenlijk is het beschamend, een schande zelfs, dat zij een beroep doen op solidariteit. Waarom zou je hen ‘die op hun luie krent blijven zitten’ moeten helpen? Niet de graaicultuur, maar zij die uit de boot vallen, krijgen de verantwoordelijkheid van de crisis en alle bijbehorende ellende in de schoenen geschoven (Dalrymple!).
Verhaeghe heeft de opzet van zijn boek verstandig opgebouwd. Heel wat critici die in onvrede zijn met de snijdende, linkse maatschappijkritiek van bijvoorbeeld filosofen als Slavoj Žižek of Alain Badiou, proberen die kritiek af te wimpelen door er op te wijzen dat die zich beroept op de psychoanalyse van Freud en Lacan. Dat denkkader veegt men vervolgens maar al te graag als pseudowetenschap van tafel. Verhaeghe onderbouwt zijn betoog daarom op het onderzoek van de Britse gezondheidssocioloog Richard Wilkinson en de intussen wereldbefaamde evolutionaire bioloog Frans de Waal.
Met een overvloed aan cijfermateriaal liet Wilkinson een schok door het conservatieve en liberale Verenigd Koninkrijk gaan: het is algemeen bekend dat een neoliberaal beleid de inkomensverschillen spectaculair doet stijgen en dat heeft verregaande gevolgen op nagenoeg alle criteria van gezondheid, ook bij de middenklasse en zelfs de hogere klasse. Frans de Waal daarentegen, concludeerde na een jarenlange studie van het sociale gedrag van onze nauwste verwanten, de primaten, dat zij empathisch en altruïstisch kunnen zijn, of egoïstisch en agressief. Dat zit blijkbaar ingebakken in de soort. Het is echter de omgeving die bepaalt welk gedrag zich manifesteert. Reden genoeg om te denken dat ook onze identiteit gevormd wordt in relatie tot onze omgeving. In tegenstelling tot primaten, hebben wij, als we dat tenminste willen, die omgeving ook in de hand.
Critici die het oneens zijn met deze maatschappijkritiek kunnen nu gemakshalve niet opnieuw uit hetzelfde vaatje tappen en zullen het debat inhoudelijk moeten aangaan. Daarbij botsen ze op een probleem: als men nu de discussie wel op politieke of ideologische gronden voert, dan geeft men impliciet toe dat er in vroegere discussies over de wetenschappelijkheid van de psychoanalyse – zoals die enkele maanden terug uitvoerig op DWM aan bod kwamen – wel
degelijk ideologische motivaties meespeelden. Dat werd en wordt steeds bij hoog en laag ontkend.
Hoewel de maatschappijkritiek van Verhaeghe in één rechte lijn door te trekken is naar een marxistische analyse in termen van ‘vervreemding’, waarbij de systeemfouten van ons financieel en economisch systeem als significante oorzaken van het huidige onbehagen aangewezen worden, doet Verhaeghe dat niet. Ook dat is slim bekeken, om dezelfde reden: zijn kritiek wordt dan binnen de kortste keren de mond gesnoerd en als iets ‘reactionairs’ aan de kant gezet, bijvoorbeeld onder de nietszeggende leuze ‘voorspelbaar links’. Het boek zou dan allicht een pak minder media-aandacht krijgen, tenzij met een overwegend negatieve focus, net op dit nochtans evidente politiek-ideologische punt.
Verhaeghe wil daarentegen iedereen, en dus ook alle politici, oproepen om de feiten onder ogen te zien om over de partijpolitieke grenzen heen oplossingen te zoeken of er tenminste toch voor open te staan. Identiteit richt zich daarbij vooral op hen die het probleem van het neoliberalisme nog niet onderkennen, of toch te licht inschatten. Om dat te bewerkstelligen benadrukt hij enerzijds dat het neoliberalisme niet de schuld van ‘de ander’ is. Het neoliberalisme, dat zijn wij tenslotte allemaal en altijd opnieuw, in onze dagdagelijkse strijd om profijtigheid. Zoals het een psycholoog betaamt, roept hij ons daarbij op in de eerste plaats onszelf, onze waarden en ook ons zelfbedrog in vraag te stellen. Al te graag vervloeken wij bijvoorbeeld die Poolse vrachtwagenchauffeurs die over onze wegen denderen, terwijl die nochtans de consumptiegoederen aanvoeren die wij verkiezen omdat ze het allergoedkoopst zijn.
Anderzijds bewaakt hij zorgvuldig een balans tussen het linkse en rechtse politieke spectrum. Hoewel hij het conservatieve, christelijke alsook het nieuw-rechtse discours fel afwijst, lezen wij bijvoorbeeld, ondanks het feit dat zijn analyse het belang van veel meer solidariteit en een samenleving op mensenmaat stellig benadrukt, geen bevlogen oproep voor het socialisme. Integendeel: verwijzend naar de visionaire maar satirische roman The Rise of the Meritocracy (1958) van de sociaal bewogen Britse politicus Michael Young, merkt Verhaeghe op dat ook het socialisme de opgang van de meritocratie bespoedigde, die vandaag zo weelderig is ontspoord.
Tevens is Verhaeghe in tegenstelling tot wat men zou verwachten, opvallend mild voor het liberalisme. Verwijzend naar Hans Achterhuis’ De utopie van de vrije markt (2010), benadrukt hij het verschil tussen het klassieke liberalisme en het neoliberalisme. Hij eindigt zijn betoog zelfs met een verwijzing naar Michel Foucault en hoe ook deze filosoof een onderscheid maakte tussen het neoliberalisme (in zijn terminologie het ‘anarcho-kapitalisme’) tegenover het liberalisme. Als kritische beweging dan wel, en dus niet in een partijpolitieke betekenis. Verhaeghe besluit met een oproep voor zo’n kritische beweging waarbij het individu als autonoom wezen via de juiste waarden en normen een gezonde evenwichtsoefening dient na te streven tussen gelijkheid en verschil, tussen individu en groep. Anders gezegd, wij moeten vandaag terug ‘wij’ leren zeggen en denken, zonder daarbij in een uitsluitend nationale of religieuze samenhorigheid te vervallen.
Het mag duidelijk zijn dat Verhaeghes politieke insteek rekbaar is. Hij wil blijkbaar dat iedereen zich door zijn boodschap aangesproken kan voelen. Tevens wil hij vermijden dat zijn betoog in aanloop naar de volgende verkiezingen wordt binnengehaald in een of ander politiek programma.
Dat betekent dat wie dit verhaal voor zijn partijpolitieke kar wil spannen het niet helemaal, of zelfs helemaal niet heeft begrepen. Als conservatieven Verhaeghes nadruk op ‘ethiek’ als een bevestiging van hun gelijk interpreteren, wat bijvoorbeeld vorige week al het geval was in een onsamenhangend opiniestuk in De Morgen van een professor van christelijk-conservatieve strekking, dan is dat een gemiste kans. Identiteit heeft immers een uitgesproken sociale ethiek voor ogen die veel verder gaat dan het schaamlapje ‘het individu moet zijn verantwoordelijkheid nemen’. Dergelijke herinterpretatie tracht de maatschappelijke aanklacht niet alleen te depolitiseren, ze gaat ook nog maar eens voorbij aan het feit dat die bewierookte keuzevrijheid er dikwijls niet is, hoe langer hoe minder zelfs. Of dat heel wat maatschappelijke factoren de ontplooiing van dit ‘burgerschap’ bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken.
Als liberalen het appel aan ‘het individu’ als een bevestiging van hun gelijk willen opvatten, inclusief een nostalgische verwijzing naar die gouden tijd waarin het liberale Westen floreerde, dan houden zij ook hun oogkleppen op. Die goede oude tijd tijdens de Koude Oorlog was op zijn zachtst gezegd alles behalve onschuldig en ook allerminst de verdienste van het liberalisme alleen. Voorstanders van het kapitalisme maken sowieso de voor de hand liggende denkfout dat wij de maatschappelijke verdiensten ten gevolge van de ontwikkeling van de wetenschap en nieuwe technologie aan de vrije markt te danken hebben. Niet alleen vergeet men maar wat graag dat het neoliberalisme een uitloper van die goede oude tijd is (Thatcherism, Reaganomics), of dat ook bedrijven en ondernemers vandaag in die nefaste hypermeritocratische wedloop vastzitten, ook de overvloed aan militaire, sociale en ecologische catastrofes verdwijnen met regelmaat uit beeld.
De blauwe ideologische keuken biedt simpelweg geen afdoende recepten om iets aan de torenhoge problemen te doen waar we nu mee geconfronteerd worden. De slinger is nu eenmaal te ver naar rechts doorgeslagen. Merk op dat de liberale ideoloog Dirk Verhofstadt onlangs benadrukte dat die ‘goede oude tijd’ een mythe was (Vroeger was het niet beter!). Hij kiest er voor te volharden in een bijgestuurd maar krampachtig cultuuroptimistisch discours dat de neoliberale ellende zoveel mogelijk probeert te ontkennen. Begrijpelijk, want voor liberalen komt het bankroet van de economische en financiële sector als een complete verrassing. Men is in shock en bovendien alles behalve happig op het gezichtsverlies wanneer men onder ogen moet zien dat de oplossingen die men vanouds opperde, vandaag voortdurend door de realiteit gefalsifieerd worden en ons ook nog eens in een afgrond storten.
Het individualisme als oplossing voor het neoliberalisme? Dat klinkt dus als BMW die het milieu gaat redden, of Starbucks Coffee die de honger de wereld uit zal helpen. De nadruk op het individu en de burger, dat is bovendien in de eerste plaats een psychologische en geen politieke uitdaging. Ook dat onderstreept Verhaeghe. Guy Verhofstadt dweepte dan wel met zijn burgermanifesten in de jaren 1990, intussen weten we allemaal dat het een mooi riedeltje was voor een in wezen snoeihard neoliberaal beleid.
De keuze om als psycholoog en niet als politicoloog of politieke filosoof op de voorgrond te treden, is tegelijk de kracht en mijns inziens ook het grootste tekort van dit boek. Want ook al benadrukt Verhaeghe dat de discussie over ‘meer overheid’ of ‘meer individu’ niet de juiste discussie is, omdat er geen werkbare overheid meer is, zoals er ook geen autonoom individu meer is, toch is zijn betoog niet alleen een verzoek om een ander individu maar ook om een andere overheid. Identiteit wijst de lezer met andere woorden haarscherp op het probleem maar gaat slechts door op één deel van de oplossing.
Ik beperk mij tot drie voorbeelden. Uiteraard heeft Verhaeghe gelijk als hij er op wijst dat gesakker op de banken weinig consequent is als je intussen je spaargeld bij een commerciële bank belegt. Maar om daar iets aan te veranderen, moet er wel eerst een coöperatieve bank of een staatsbank zijn. Die keuzevrijheid is er eigenlijk niet (Triodos heeft geen zichtrekeningen en geen pensioenfonds) en onze overheid lijkt er alvast alles aan te doen om dat te voorkomen, onder druk van de financiële sector. Daarom is het van belang dat alle politici dit boek lezen en samen politieke oplossingen zoeken.
Vervolgens, Verhaeghe heeft zeker ook gelijk wanneer hij er op wijst dat het verkeerd is om ‘de ander’ de schuld van het neoliberalisme in de schoenen te schuiven zonder eerst zelf eens in de spiegel te kijken. Maar Verhaeghe wijst daarnaast ook meermaals op de onrechtvaardige, groeiende structurele ongelijkheid. Sinds Occupy en de Indignados weet iedereen dat het neoliberalisme samenvalt met een neofeodalisme: de zogenaamde 99% is de dupe van 1% die vooral de eigen privileges beschermt en alles gewetenloos naar zich toetrekt, ongeacht de sociale en economische ellende die het veroorzaakt (cf. de onthullingen over de fondsen van BNP Paribas!).
Om daar iets aan te veranderen, is er in de eerste plaats de politieke wil nodig. Met tentjes op straat lukt dat helaas niet, hoe belangrijk die ook zijn inzake aanklacht en bewustwording. Heel wat liberalen beseffen intussen gelukkig ook, door schade en schande, dat dit niet langer houdbaar is. Kortom, Verhaeghes metafoor van Enron-maatschappij is niet alleen van toepassing op alle dimensies van onze maatschappij, maar eveneens op onze maatschappij in zijn geheel. Dat vraagt om vergaande politieke ingrepen.
Ten derde, Verhaeghe wijst er op dat “De ongeduldigen onder ons menen dat een diepgaande maatschappelijke verandering het best gestalte kan krijgen via het opleggen van een nieuw ideologisch systeem, vaak op een abrupte, revolutionaire manier. De geschiedenis laat zien welke prijs de mens daarvoor betaalt: elke revolutie eet haar eigen kinderen op.” Daar valt veel over te zeggen. De vraag is natuurlijk wat hij daar juist mee bedoelt en vooral wie hij daarmee viseert. We mogen toch niet vergeten dat het een nieuwe Olympische sport lijkt te zijn om een karikatuur te maken van linkse denkpistes, in de hoop dat men ze dan niet meer serieus hoeft te nemen.
Er zijn bij ons bijvoorbeeld geen radicaal linkse partijen die ‘het systeem’ mordicus weg willen. Zij trachten het systeem alleen maar, in de evenwichtsoefening die politiek is, zo hard mogelijk aan banden te leggen om de onmenselijke excessen ervan in te dijken. Waarom is men dan toch zo bang van links? Waarom worden zij steeds opnieuw als gevaarlijke want revolutionaire partijen aan de kant gezet, terwijl men in de eerste plaats duidelijk voor een mentale revolutie ijvert? Dat is meer dan nodig, wat overduidelijk uit Identiteit blijkt. Trouwens, als de crisis van crisissen blijft aanhouden, wat helaas wel het geval zal zijn, dan zullen ook rechtse ideologen spontaan beginnen nadenken over alternatieven voor het huidige systeem. Nood breekt wet. Voorkomen is verstandiger.
Tot slot, zoals Jan Blommaert terecht aanstipte in een recente bijdrage op DWM (Vaarwel democratie?), is de huidige crisis niet zozeer een economische maar een politieke crisis. Die moet worden opgelost, willen we iets fundamenteel aan de maatschappelijke crisis, zoals die in Identiteit geduid wordt, kunnen doen. Verhaeghe focust op de psychologische en maatschappelijke kant van het verhaal en laat de politieke en economische zoektocht aan anderen. Daar zijn zoals aangestipt goede redenen voor, wil men toegang tot een ruim publiek krijgen. Het is wellicht ook wat van het goede teveel om van een psycholoog, die reeds al de moeite doet om een overtuigende maatschappelijke analyse naar voor te brengen die op zich al veel verder reikt dan zijn vakgebied, ook nog eens die economische en politieke antwoorden te verwachten die we vandaag nodig hebben. Ondanks de hoogdringendheid valt er daaromtrent nog een lange weg af te leggen. In navolging van Verhaeghe kunnen we alleen maar beamen dat we daar alleen in zullen slagen als we voorbij het partijpolitieke gehakketak geraken, in het belang van een democratie in functie van de postneoliberale mens. Een meer sociale wereld begint ook daar: voorbij het hypermeritocratische haantjesgedrag van de politiek.